DSCF1133bis

Het ‘knobbelmonster’, voor mij altijd dé aardpeer geweest…

Ik heb nooit helemaal geweten waar hij juist vandaag kwam, maar vanaf het moment dat ik als kind ‘op den buiten’ ging wonen -na tot mijn 12 in het centrum van Lier gewoond te hebben- hebben de mysterieuze ‘aardperen’ bij ons in de tuin gestaan. In de vroege jaren negentig was og geen sprake van de ‘vergeten groenten’ hype, en was dat dus echt een groente die vergeten en voor veel mensen onbekend was, maar daarom niet minder interessant: Grote planten die bijna drie meter hoog werden en met wat geluk ergens in de herfst nog net bloeiden met kleine zonnebloemetjes voor ze kapotvroren. En vanaf het moment dat het loof verdord is tot wanneer ze terug uitlopen kan je de knollen uit de grond halen om op te eten. Die knollen, de eigenlijke aardperen dus, waren in dit geval paarsrode knobbelige dingen die door hun vorm niet altijd te schillen waren, maar die een aangename schorseneer-achtige snaak hadden, en bijvoorbeeld klaargemaakt kunnen worden op typische Vlaamse wijze met witte saus, worst en aardappelen. Of op duizenden andere manieren heb ik ondertussen ontdekt: gegratineerd, in een dikke soep samen met pastinaak, in stoofschotels of waterzooi-achtige maaltijdsoepen; en ga zo maar door…

DSCF1091

Van links naar rechts: ‘onbenoemde rode uit de supermarkt’, ‘wilde blanke uit Kessel’, ‘knobbelmonster’ (Hortus Brambonii, 2012)

Ondertussen zijn we bijna 25 jaar verder, en hoewel de aardperen in de tuin soms winters achtereen vergeten geweest zijn heb ik ik nog altijd nakomelingen van wat ik kende als ‘de aardpeer’. Het dan ook is een groente die soms makkelijker wel te kweken is dan niet… Achteraf heb ik wel ontdekt dat er meerdere soorten aardperen zijn. Niet alle aardperen zijn even knobbelig en grillig van vorm, en hebben dezelfde paarsrode kleur. De meeste commercieel gekweekte rassen hebben blijkbaar een veel voorspelbaardere vorm, en kunnen soms eerder een bruinwitte of beige kleur hebben. En laten we eerlijk wezen, sommige zijn een stuk makkelijker te schillen dan de grillige knobbelmonsters die we oorspronkelijk in de tuin hadden staan. En er bestaan zelfs rassen dievroeger bloeien…

En toch…

De eerste keer dat ik verschillende rassen uitprobeerde bleek dat mijn knobbelmonster, dat ik bij gebrek aan een rasnaam ondertussen effectief zo gedoopt had, toch nog steeds de moeite waard was in vergelijking met de andere soorten. Niet alleen bleek de smaak bij een smaakproef eigenlijk lekkerder dan mijn andere probeersels, maar ook blijft het een ras met een hoge opbrengst. Bovendien zou hij resistent zijn tegen bepaalde problemen die te grote knollen bij andere rassen soms aantasten. Dat is mij trouwens bevestigd geweest door een internationale kweker die met aardperen werkt en die opgetogen was over de opbrengst, resistentie en smaal van het ‘knobbelmonster’. Wel blijkt hij geen zaad te maken, dus het kan zijn dat het ras steriel is.

IMG_2896

Aardperen daarnet: ‘(Helianthus tuberosus): ‘knobbelmonster (links/midden), ‘wilde blanke uit Kessel’ (linksboven), ‘onbenoemde rode uit de supermarkt’ (rechtsboven), plus zonnenwortel (Helianthus strumosus, rechts)

(Aardperen uit zaad kweken is een leuk experiment trouwens. Je weet niet wat je krijgt wel, en het kan zijn dat je knollen krijgt die redelijk waardeloos zijn. De meeste rassen zijn zelfsteriel wel, wat inhoudt dat je minstens twee soorten nodig hebt die op hetzelfde moment bloeien om zaad te verkrijgen…. Wat niet altijd makkelijk is, de aardpeer is een zonnenbloemsoort die daglengte-afhankelijk is om te bloeien, maar elk ras lijkt op een iets andere daglengte te reageren.)

Tegenover de voordelen van het knobbelmonster staan dan wel een grillige vorm waaraan nog eens een hoop wortels hangt, en een vreemde affiniteit om modder aan te trekken die andere rassen niet op dezelfde manier hebben. Kuisen om te koken kan dus iets meer moeite kosten dan bij andere rassen als de knollen iets groter worden…

Maar ondanks deze minpunten is het toch zeker de moeite om deze ‘heirloom’ te blijven kweken, en te delen met wie er interesse in heeft.

 

De zwarte nachtschade is (zoals ik al eerder schreef) een plant die in dit deel van de wereld vooral gevreesd wordt, terwijl hij in veel andere delen van de wereld gegeten worden, zowel voor de bessen als als bladgroente.
Nu ben ik wel avontuurlijk, maar niet zo avontuurlijk dat ik snel planten ga eten die mijn cultuur al eeuwen vreest als dodelijk giftig. Behalve bekend eetbare stammen zal ik dus ondanks alle informatie die ik ondertussen doorworsteld heb niet snel geneigd zijn om veel zwarte nachtschade te eten…
Een paar jaar geleden ben ik wel uit curiositeit begonnen met het experimenteren met verschillende typen van eetbare zwarte nachtschadebessen. Na het uitproberen van verschillende soorten de afgelopen jaren is het verdict ondertussen duidelijk en een beetje verrassend: De beste eetbare zwarte nachtschade is niet zwart…

Voor we meer uitleg bij de winnaar geven nog even op een rijtje zetten welke nachtschadesoorten ik geprobeerd heb:

De Jaltomato
Deze soort (Jaltom100_2305ato procumbens) hoort niet helemaal in het rijtje thuis, want het is geen soort van het zwarte nachtschade-complex, maar het is wel een eetbare nachtschade-achtige met zwarte bessen. Ik heb er ooit van gezegd dat hij bessen geeft met een smaak waar aan te wennen valt, en hoewel ik aan de smaak gewend ben en hem zeker kan waarderen nu heb ik er nog steeds niet zoveel mee weten doen ondertussen… Ook is het zo dat de bessen (zeker als de plant teveel schaduw krijgt of teveel weersveranderingen heeft) soms een houterigheid krijgt in sommige bessen.
Op zich dus wel een leuke exotische fruitsoort met een eigen smaak die op zichb zeer de moeite waard is doch moeilijk te beschrijven is, maar de opbrengst is niet zo super hoog, en ik heb nog geen echte recepten gevonden waar hij echt een goede toevoeging geeft. (Op zich zoals de andere hier wel lekker in een crumbel gemengd met appel bijvoorbeeld, of in muffins)

De ‘American garden huckleberry’
Ik blijf bij mijn mening: De AmeAGHberryrikaans egarden huckleberry (Solanum melanocerasum als die naam nog klopt) is inderdaad heel Amerikaans in de zin dat hij heel hoge productie van heel glanzende bessen heeft, en er dus heel antrekkelijk uitziet. Maar de smaak is compleet niet interessant, alles wat hem lekker maakt zijn dingen die je erbij voegt. Platgekookt op deze manier met veel suiker en citroen kan je er inderdaad een soort van blueberry pie mee maken, maar die heeft zijn interessante smaak niet van de bessen zelf…
Al bij al dus niet de meest interessante plant om te kweken… Behalve als je houdt van dingen die je zelf eetbaar moet maken.

Burbank’s ‘wonderberry’
Ik ben nog altijd niet zeker of ik helemaal de juiste plant heb. Officieel heet deze Solanum x burbankii maar velen zeggen dat hij niet te onderscheiden is van De gewone zwarte nachtschade, en ik vermoed eigenlijk dat ik gewoon een eetbare stam van zwarte nachtschade heb. Deze heeft op zich best lekkere bessen (in vergelijking met de vorige) maar in de praktijk is oogsten allesbehalve handig. Ten eerste omdat de bessen eenmaal rijp te zacht zijn en direct kapot zijn, en ten tweede omdat de bessen in één cluster niet allemaal tegelijk rijp worden, en dat er bij overrijpe of rotte bessen dikwijls nog groene bessen in dezelfde cluster zitten. En ook bij eetbare nachtschadesoorten zijn groene bessen giftig… Veel reden heb ik dus niet om deze terug te zetten, al probeer ik misschien nog wel een andere eetbare stam van de zwarte nachtschade dit jaar…

Solanum villosum ‘golden pearls’
bessenSolanum villosum, in het Nederlands soms de donsnachtschade gehoord is een soort die sterk verwant is met de zwarte nachtschade. De grootste verschillen zijn dat deze soort in vergelijking met de gewone zwarte nachtschde een iets zachter en ‘donziger’ uitzicht heeft, en dat de  bessen niet zwart zijn maar goudgeel. Op zich is dat niet zo opzienbarend: ondanks de naam zijn er binnen het Solanum nigrum complex ook soorten of rassen die andere kleuren hebben. Van de gewone zwarte nachtschade is er bijvoorbeeld een rode variant in Indië die ‘red Makoi’ genoemd wordt. (En die ik graag ooit te pakken zou krijgen.)
Deze ‘Golden Pearls’ zijn een geteelde variant die vanaf halfweg de zomer clustertjes met goudgele bessen blijft produceren, die best aangenaam van smaak zijn zoals je van fruit zou mogen verwachten. Bovendien zijn de bessen wat sterker, en  als je ze in clusters oogst geraken ze niet snel beschadigd en kunnen ze op deze manier een hele tijd (liefst gekoeld) bewaard worden. Ook worden de bessen in één cluster meer gelijktijdig rijp dan mijn zwarte variant, wat veel makkelijker is.
De oogst is simpel: je knipt ze cluster bij cluster af. Achteraf als je de bessen verwerkt is het nog even werk om ze van hun steeltjes te halen misschien, en het blijven kleine besjes, maar op zich zijn ze niet zo moeilijk…. Zowel lekker vers uit de hand als snoepertje of door een fruitsla, als verwerkt in allerlei fruitbereidingen een leuk besje. Mijn favoriet is een gouden ‘blueberry-muffin’, gemengd of met alleen deze bessen, die we deze zomer voor het eerst probeerden en nu al een klassieker is…

Verdict
Met stip komen de gouden pareltjes van de donsnachtschade dus boven de andere soorten uit. Lekkere bessen, goed bewaarbaar, en redelijk opbrengst voor zover dat voor een kruid met kleine besjes mogelijk is… Volgend jaar zeker opnieuw,ik heb goed wat zaadjes bewaard…

nightshade muffin

gevulde olijfkommers

Twee soorten gevulde olijfkomkommers. De verse vruchten onderaan zijn evenwel de gewone, en iet de gestekelde.

De stekelige olijfkomkommer (Cyclanthera brachystachya, ook wel ‘fat baby achocha’ genoemd) is een minder bekend familielid van de in kringen van kwekers van ‘vergeten groenten’ ondertussen redelijk populair zijnde olijfkomkommer (). Het is een makkelijk groeiende plant, die nog net iets beter aangepast is aan ons klimaat dan de gewone olijfkomkommer, en die op zich interessant is als groente, al is het zeker geen plant die de wereldhonger zal oplossen.

Olijfkomkommers zijn kleine komkommmer-achtige vruchtjes die aan klimmende planten groeien, en waarvan de oogst meestal pas geod begint ergens in Augustus, totdat de temperatuur ergens in de herfst zo laag wordt dat de planten kapot gaan. Ze kunnen op verschillende manieren gegeten worden: jong zijn ze lekker als komkommer-achtige saladegroente, en wanneer ze eenmaal rijp zijn kunnen ze gevuld worden (in het Engels is ‘stuffing cucumbers’ één van de namen die voor de groente gebruikt worden…) of in stukjes in wokschotels gebruikt worden bijvoorbeeld.

De stekelige olijfkomkommer die ik heb staan geeft vruchten van ongeveer 7-8 cm lang en rond de 5 cm breed, en ziet er misschien een beetje gevaarlijk uit, maar wat eruit ziet als stekels op het eerste gezicht blijken ongevaarlijk zachte uitsteeksels te zijn. Er zijn enkele verschillen met de gewone olijfkomkommer die opvallen. Behalve de bladvorm (handvormig zonder insnijdingen in tegenstelling tot de diep ingesneden bladeren van de gewone olijfkomkommer) valt het op dat de stekelige olijfkomkommer beter tegen lage temperaturen kan, en iets meer maar ook iets kleinere (maar wel dikkere) vruchten produceert.

De plant is makkelijk te kweken op bonenstaken of een klimrek, en kan samen met andere komkommer- en pompoenachtigen buiten gezet worden, en verder op dezelfde manier als de gewone soort gekweekt worden. Het is een eerder probleemloze groente om te kweken waar ik nooit moeite mee gehad heb…cyclanthera

Wat wel zo is bij deze soort is dat de vruchten redelijk snel hol worden, wat ze voor rauw gebruik snel minder interessant maakt, maar ze dan wel heel goed geschikt maakt om te vullen in de oven, beter dan de gewone olijfkomkommer eigenlijk. Als een hapje vooraf of als bijgerecht bijvoorbeeld krijg je een heel origineel ogend en lekker smakend gerecht op je bord dat iedereen zal verassen… De smaak bij warme bereiding zit ergens tussen groene paprika en courgette in, en is heel lekker te combineren met zowel vlees, kaas (Gouda of Cheddar werkt al heel goed!), of met meer vegetarische vullingen…

Er is trouwens een speciale techniek vereist om de stekelige olijfkomkommer open te snijden die wat handigheid vraagt om onder de knie te krijgen, maar eenmaal dat lukt is het makkelijk om ze te vullen. Het is best eerst een snede te maken in de hele lengte, van de steel tot het andere uiteinde, en daar dan in één beweging het steeltje met zaden aan eruit te trekken. Maar dat zie je wel als je probeert. Je kan hem trouwens ook gewoon in reepjes in een wok- of andere schotel doen waar je ofwel paprika of courgette in zou doen…

Al bij al dus een heel onbekende maar redelijk probleemloze groente waar je originele recepten meet kan uitproberen.

Smakelijk

Bram

glassgem2015(English/Dutch)

This is a picture of my complete ‘glass gem’ corn of 2015. I can’t completely blame the Belgian climate though, there should have been at least a few more ripe ears when I harvested this one, but some critter had found my small corn patch and eaten most of it before it was ready 😦

Next years for something else….

Dus dit is een foto van mijn hele oogst aan ‘glass gem’ mais in 2015. Ik kan het Belgische klimaat niet volledig de schuld geven, want eigenlijk hadden er minstens een paar kolven meer rijp moeten zijn wanneer deze geoogst werd, maar één of ander beest had mijn kleine maisbosje gevonden en de meeste mais opgegeten voordat hij zelfs maar rijp was 😦

Volgend jaar iets anders proberen…

 

 

 

 

RTS Lier ‘Hortus Brambonii’ zal  aanwezig zijn op de zadenruilbeurs ‘reclaim the seeds’ van VELT, alhier in Lier op 27 februari.

Reclaim the Seeds bestaat al enkele jaren in Nederland. Het is een beurs waar iedereen zaden, knollen en stekjes kan ruilen of weggeven, met als doel de diversiteit aan te wakkeren en aandacht te vragen voor de bedreigingen door grote bedrijven en de Europese zadenwetgeving. En nu is er dus ook een Vlaamse zadenbeurs met dezelfde filosofie. (Meer uitleg op de website.)

De zadenruilbeurs ‘reclaim the seeds’ België 2016 gaat door Zaterdag 27 februari in de Steinerschool in Lier (Mallekotstraat 43/B1) van 10.00u tot 17.00u

Het programma:

10.45-11.45 lezing Esmeralda Borgo over wetgeving zaden
12.00-13.00 lezing Lieven over nieuw zadenboek
13.15 -14.15 lezing Sander Sanders pompoenen verzamelen en raszuiver houden
14.30-15.30 workshop zaden schonen ivan maertens
15.45-16.45 voorstelling dvd / film Seed Act erik d’haese
(via de facebookpagina)

Ikzelf zal een aantal van mijn eigen gekweekte en verzamelde zaadjes meebrengen alsmede enkele knollen, waaronder de beruchte ‘knobbelmonster’ aardpeer.

Als afsluiter geef ik nog even de omschrijving mee die ik van ‘Hortus Brambonii’ heb opgegeven:

Hortus Brambonii is een compleet amateuristisch hobby-tuiniersproject van Bram Cools, dat zich vooral focust op makkelijk te kweken non-gecertificeerde amateur bio-groenten voor eigen gebruik enerzijds en het kweken, delen en verspreiden van zaden en plantgoed van vergeten of obscure rassen of gewassen anderzijds. Verder is het ook de naam van een blog in zowel Nederlands als Engels waar zowel interessante rassen en gewassen onderzocht worden als speciale recepten.

hopelijk tot dan,

Bram

Ibonenn alle chaos, tekort aan tijd en andere toestanden zijn er een aantal dingen in de tuin in 2014 die niet echt veel deden. Aan de andere kant waren er een aantal kleine successen, waaronder de verschillende staakbonen die ik had staan, en die grotendeels als ‘dual purpose’ bedoeld waren: zowel voor de jonge peulen als snijboon of prinsessenboon als voor de gedroogde bonen achteraf. En we hebben best wat bootjes gegeten deze zomer, en deze winter hebben we al geregeld gedroogde bonen gegeten…

De meeste van deze bonen zijn rassen van de gewone boon (Phaseolus vulgaris), een soort die interessant is voor ‘seedsaven’ omdat ze aan zelfbestuiving doet en blijkbaar geen bestuivers heeft hier, en dus volledig soortecht terugkomt uit zaad hoeveel je er ook in elkaars buurt hebt staan. Dat is zeker niet bij alle planten zo (sommige zet je beter een halve kilometer uit elkaar als je het ras wil bewaren!) en is niet zo het geval met de pronkbonen (Phaseolus coccineus), waarvan ik dus maar één ras heb staan, of met tuinbonen (Vicia faba), maar wel weer met de gewone erwt (Pisum sativum).

(Niet op de foto, wegens voor de tweede keer niet gelukt, staat de witte Hyacintboon (Lablab purpureus) die ook met zaad van een nieuw ras hier amper tot bloeien kwam. Dat proberen we dus niet meer…)

Welke rassen staan er op deze foto?

“Monastic coco” pea bean:
Eén van mijn favoriete bonen ondertussen, een redelijk obscure Engelse heirloom ‘pea bean’, die oorspronkelijk in kloosters gekweekt werd als droogboon. Voor een staakboon redelijk vroeg, met lekkere peulen die eruitzien als kleine snijboontjes en die ook lekker zijn in dit stadium. De vers gedopte of gedroogde bonen zijn ook best smakelijk, en leuk is dat de bonen gekookt hun roodwitte ‘yin-yang’ tekening redelijk behouden. De smaak van dit type van ‘pea beans’ wordt door Amerikanen soms vergeleken met bacon, wat ik niet helemaal proef, maar het zijn zeker bonen met een eigen smaak en karakter!
Aanradertje! Ik week ze wel een dagje langer omdat hij een beetje onregelmatig is in het weken, maar dat is ook het enige dat ik aan deze boon heb aan te merken.

Brams ‘Accidental pole princess’ cannellini
Een eigen selectie die oorspronkelijk afkomstig is van een afwijkende plant die een aantal jaar geleden opkwam uit een zakje zaad van ‘Helda’ snijbonen. Tussen de snijbonen was er een plant die rijkelijk prinsessenboontjes gaf inplaats van snijbonen, wat ik zo interessant vond dat ik er zaad van bewaard heb waarvan dit nu de derde generatie is. (Of het een mutatie/kruising/afwijking van ‘Helda’ is of een boon van een bestaand ras die verloren gelopen is weet ik niet, maar het is de moeite om hem verder wat de oorsprong ook is) Niet alleen is deze boon lekker als groene boon, maar de gedroogde bonen zelf zijn ook de moeite waard: lekkere witte nierboontjes van het ‘cannelini’-type die heel aangenaam zijn om mee te koken. De plant heeft (net als ‘Helda’) een heel goede opbrengst ook in ons klimaat!

Scarlet runner’ pronkboon
De typische rode pronkboon, die dikwijls als sierplant gekweekt wordt maar evengoed heel bruikbaar is in de keuken. Jong zijn de peulen eetbaar als snijbonen (maar ze worden snel hard) en ook de opvallende zaden zijn eetbaar. Gekookt verliezen de paarse bonen met zwarte strepen het meeste van hun paarse kleur, maar houden ze hun strepen wel grotendeels wat een opvallende toets geeft aan gerechten. Er komen altijd twee typen van zaden voor, één met paars en weinig zwarte strepen, en een ander met veel meer zwarte patronen, maar zonder tussenvormen.
In feite bestaat mijn populatie uit een mix van standaard pronkbonen en zogenaamde ‘Stiense pronkbonen’, die een oud Nederlands ras zouden zijn, maar ik nooit een verschil kunnen zien tussen beiden. Dat pronkbonen (Phaseolus coccineus) enorm aan kruisbestuiving doen in tegenstelling tot de zelfbestuivende gewone boon (P. vulgaris) horen maakt het natuurlijk niet makkelijker om een ras zuiver te bewaren.
De pronkboon is veel toleranter voor kou en slecht weer dan de gewone boon, en in vorstvrije omstandigheden is hij trouwens doorlevend. (Het zou mogelijk moeten zijn de wortels over te houden, maar daar heb ik geen ervaring mee.)

‘Cherokee trail of tears’
Een van oorsprong Indiaans ras waarvan de naam verwijst naar de tragische geschiedenis ervan: deze bonen werden meegenomen door de Cherokee toen ze gedwongen werden om op mensonwaardige manier te verhuizen, en hebben de Indianen geholpen om te overleven op de plaats waarnaar ze gedeporteerd waren. Lekker als prinsessenboom, de bonen zijn groen, paars of gevlekt maar worden bij koken altijd groen. Omdat ik vooral de peulen geoogst heb had ik nog niet genoeg zaden om ze te koken en de smaak te beoordelen, maar de zaden zijn relatief klein en zwart, en zien er een beetje uit als schildpadboontjes…

Staakborlotti:
Ik was helemaal vergeten dat ik een paar zaden van deze tradionele Italiaanse bonen tussen de rest had staan, en had er dus niet op gelet om niet teveel peulen te oogsten om genoeg zaden te kunnen overhouden, maar uiteindelijk bleken er wel wat zaden te zijn, genoeg voor 1 maaltijd en een zaadvoorraadje. Lekkere jonge peulen dus, die er een beetje als paargestreepte sbijbonen uitzien, en natuurlijk heel lekker als droogboon ook die veel toepassingen heeft in de traditionele keuken. Lijkt op ‘pinto’ bonen maar de smaak is anders.

‘Rattlesnake’:
Een speciaal geval deze, met bleke en iets paarsgevlekte snijbonen die best goed van smaak zijn. Ook lekker als droogboon, met mooie bruigestreepte zaden die net zoals pronkbonen de zwarte strepen houden als ze gekookt worden. Aanradertje.
(Ik weet trouwens niet of de naam 100% klopt; mijn zaden hebben de juiste tekening en kleur maar zijn platter dan de meeste ‘rattlesnake’ bonen die ik online of foto’s zie. Blijft een leuk en makkelijk boontje in ieder geval!))

‘Hidatsa’
Volledige naam ‘Hidatsa shield bean’. Ook een erfgoedras van Indiaanse oorsprong, genoemd naar de indianenstam die deze mooie boontjes eerste kweekte. In veel opzichten vergelijkbaar met ‘monastic coco’: vroege staakboon met gelijkaardige kleine snijboon-achtige peultjes die je in dit stadium eigenlijk niet kan onderscheiden van ‘monastic coco’ (en ook heel lekker!) die redelijk ronde en smaakvolle bonen geeft. De bonen zijn nog net iets vroeger rijp zelfs, en de zaden zijn een tikkeltje groter met een andere tekening, half wit half gespikkeld met grijs en bruin.

For those who are in for a seed swap; here is my share list for this winter/ Als iemand zaden wil ruilen, hier is mijn lijst voor deze winter.

Hortus Brambonii seeds:

Boon ‘monastic coco’ (Phaseolus vulgaris)
Voor het tweede jaar op rij een heel zeldzame en niet commercieel verkrijgbare Engelse heirloom ‘pea bean’, die gegeten kan worden als groene peulen (een beetje als korte snijbonen), als vers gedopte boontjes of als droogboon met stevige smaak. Redelijk vroeg voor een droogboon, met zaden met een mooi bruinpaars yin-yang patroon (‘calypso’). De originele naam komt van het feit dat dit ras oorspronkelijk als gedroogde boon (‘coco’) gekweekt werd in kloosters (‘monastic’).
Bean ‘monastic coco‘ (Phaseolus vulgaris)
For the second year I4mhonored to be able to share this rare and not commercially available English heirloom ‘pea bean’, which can be eaten as green pods, as freshly shelled beans or as dried beans. It is fairly early for a drying bean, and the seeds have a decorative brown-purplish yin-yang (‘calypso’) pattern. The namce comes from the fact that this was a dry bean (‘coco’) grown in monasteries (‘monastic’)

Boon ‘Hidatsa’ (Phaseolus vulgaris)
Ook een niet makkelijk te vinden, ditmaal een van oorsprong Indiaans droogboontje dat op veel vlakken gelijkaardig is aan de ‘monastic coco’. De boontjes zijn misschien iets groter en half wit- half lichtbruin gevlekt van tekening, en zijn nog net iets vroeger rijp zelfs, maar verder is het evengoed een interessant staakboontje met heel smakelijke korte snijboon–vormige peulen die ook als verse dop-boon en droogboon lekker zijn, en bovendien ook heel mooi!
Bean ‘Hidatsa’ (Phaseolus vulgaris)
Another one that isn’t easy to find, this one being a heirloom from the native Americans. (‘Hidatsa’ is the name of the tribe that originally grew them). Quite similar to ‘monastic coco’ but with a different ‘painting’ on the beans (half white, half spotted with brown and grey), the beans are a tiny bit bigger and they grow maybe a little bit earlier even. Pole bean with very tasty green pods, with tasty beens that are good as freshly shelled bean and dry bean.

Boon ‘rattlesnake’ (Phaseolus vulgaris)
Een meer bekende ‘heirloom’, en ook een interessante staakboon,: de bleke peulen met paarse vegen zijn jong als snijboon bruikbaar, en ook de bruine gestreepte bonen zijn lekker als droogboon. Groeit goed in ons klimaat.
Bean ‘rattlesnake’ (Phaseolus vulgaris)
This is a less obscure but still very interesting heirloom pole bean. The pods are pale yellow wth sometimes purple spots, and quite tasty, and the brown striped seed are good as a dry bean. Grows well in our climate.

Tuinmelde ‘tricolor’ (Atriplex hortensis)
Een mooie meerkleurige variant van tuinmelde, dat even goed groeit als de gewone groene of rode varianten maar een stuopvallender is., Niet alleen mooi, maar natuurlijk ook een lekkere spinaziegroente. Oud erfgoedras verkregen via Belle epoque Meisse.
Aroche ‘tricolor’ (Atriplex hortensis)
A more decorative varity of aroche, with the same characteristics as the usual green or red version, but more eye-catching. But in the end it’s not an ornamental, but as a spinach-like leaf vegetable. Old heirloom, originally via Belle Epoque Meisse.

Gouden peultjes ‘golden sweet’ (pisum sativum)
Peultjes of sluimerwten, maar dan met een goudgele kleur. Ook de rest van de plant heeft een interessant kleurenpalet trouwens en valt zeker op in de moestuin. Hoge klimmende erwt, die dus ondersteuning nodig heeft bij het groeien. Als de erwten voorbij het peultjes-stadium geraken zijn ze ook eetbaar als doperwt of als gedroogde erwt.
Dit ras zou oorspronkelijk uit Indië komen en deze of een heel verwante variëteit zou door Gregor Mendel gebruikt geweest zijn bij het onderzoek waarbij de erfelijkheidswetten ontdekt werden.
Golden snowpeas ‘golden sweet’ (pisum sativum)
These are snowpeas with a golden yellow color. The rest of the plant also has interesting colors, and does surely stand out in a vegetable garden. It’s a high climbing type of pea, that needs a trellis to grow. If they get beyond the snowpea stage they peas can be eaten as freshly shelled peas too or as dried peas.
This race is said to originate in India, and this one or a very similar variety was used by Gregor Mendel when he discovered his laws of inheritance.

Siermais ‘glass gem corn’ (Zea mays) (2013)
De ‘mooiste mais ter wereld’ volgens sommigen, en een hype op bepaalde internet-sites (google de naam maar), maar heeft een heel lang seizoen nodig en dus niet helemaal geschikt voor ons klimaat. Ook bruikbaar voor maismeel.
‘glass gem corn’ (Zea mays) (2013)
This is said to be ‘the most beautiful corn in the world by some, and quite hyped on certain internet sites (just google the name) but it requires a long growing season and isn’t that adapted to our climate. Useful for corn meal.

Boomspinazie ‘magentaspreen‘ (Chenopodium giganteum)
Mooie en fors groeiende ganzenvoetsoort die heel lekker is als spinazie, en waar je een hele zomer oogst aan hebt als hij eenmaal op gang is tot hij begint te bloeien. Wordt vlotjes meer dan twee meter hoog in goede zomers! Lichtkiemer, dus zaden nooit met grond bedekken.
Tree spinach ‘mangetanspreen’ (Chenopodium giganteum)
Beautiful and prolifically growing goosefoot that can be used as a tasty spinach. It will yield a lot throughout the summer untill it starts blooming, and can grow over 2 meter in a good summer. It needs light to germinate, so never cover the seeds.

Epazote (Chenopodium ambrosioides)
De andere Nederlandse naam is heel bedrieglijk ‘welriekende ganzenvoet’, maar onder de Mexicaanse naam wordt hij gebruikt in de Mexicaanse keuken als een keukenkruid in bonenschotels dat de verteerbaarheid van bonen verbeterd. De plant heeft een zeer sterke geur die door sommigen te sterk gevonden wordt.
Epazote (Chenopodium ambrosioides)
This plant is used as a herb in the Mexican cuisine and is said to make beans easier to digest. The plant has a very strong smell, that isn’t liked by everyone.

Tuinboon ‘black Russian’ (Vicia faba) (2013)
Een tuinboon met middelgrote diep paarse zaden, die bij drogen bijna zwart worden. Groeit goed hier. (Verkregen via Belle Epoque Meisse.)
Fava bean ‘black russian’ (Vicia faba) (2013)
A Fava bean with medium-sized dark purple seeds, that turn to almost black when dried. Grows very well in our climate. (Originally via Belle Epoque Meisse)

Ik heb ook nog wat knollen van oca (Oxalis tuberosus) en op verzoek ook aardpeer ‘knobbelmonster’ (Helianthus tuberosus) en enkele andere onbenoemde rassen.
I also have soe oca-tubers (Oxalis tuberosus) and Jerusalem artichoke (Helianthus tuberosus) ‘knobbelmonster’ and un-named races by request.

Andere eigen zaden/other own seeds:

Atriplex hortensis orache (green or red) tuinmelde

Chenopodium album lambsquarters/melganzenvoet

Chenopodium pallidicaule – caniwa

Chrysanthemum coronarium shungiku/edble chrysanthemum

Cucurbita maxima ‘Hokkaido green’ pumpkin/pompoen

Cucurbita maxima ‘Hokkaido red kuri’ pumpkin/pompoen

Diplotaxis tenuiufolium perennial aragula/doorlevende raketsla

Helianthus tuberosus Jerusalem artichoke/aardpeer August flowering mix (real seed! selection for tuber quality needed)

Malva moschata musk mallow/muskuskaasjeskruis

Malva sylvestris common mallow/groot kaasjeskruid

Malva verticillata Chinese mallow leaves/dessertbladen

Lapsana communis nipplewort/akkerkool

Passiflora edulis ‘granadilla’

Pastinaca pastinaak/parsley

Phaseolus coccineus ‘scarlet runner’ pronkboon

Phaseolus vulgaris ‘wieringer’ dwarf beans/lage bonen (Dutch heirloom)

Tragopogon porrifolus salsify/haverwortel

Zea mays ‘glass gem’ blue selection corn/mais

Zea mays ‘painted mountain’ corn/mais

Zea mays ‘painted mountain’ morado very dark selection corn/mais

Other seed I can share include:

Amarantus cruentus (?) seed amaranth

Amaranthus gangeticus (?) red leaf amaranth

Atremisia absintum wormwood/absint-alsem

Beta vulgaris ‘chioggia’ striped beets/gestreepte bietjes.

Brassica carinata ‘Texcel greens’ kale/bladkool

Brassica juncea lea mustard/bladmosterd

Brassica oleracea ‘chou de Jalhay’ rare heirloom asparagus kale from Wallonia/zeldzame Waalse gebleekte bladkool/

Capsicum ‘thai very hot’

Cucumis sativus ‘little green of paris’ pickle cucumber/augurk

Cucurbuta moschata butternut squash/pompoen

Hibiscus sabdariffa roselle

Lepidium sativum peppercress/tuinkers

Perilla ‘britton’ shiso

Sinapsis album mustard seed/mosterdzaad

(And small quantities of Hablitzia and Withania)

(Nederlandse versie hier)

Passiflora is a genus of several hundred species of plants, known for its unique and sometimes quite spectacular flowers, and therefore popular with lovers of exotic plants. Different species are used in different ways: The common passion fruit (P. edulis) is eaten as a fruit, while P. Incarnata is used in herbal medicine as a sedative. But most species are just grown for their beautiful flowers.

passicae

Passiflora caerulea – blue passionflower

Here in this corner of Europe that’s not without problems: Passion flowers are very beautiful and generally fast-growing climbing plants, but they often need tropical or subtropical climates to thrive. So here in Flanders we’re just at or just below the Northern Border for the most cold-resistant passion flowers that grow well outdoors. There are some species that grow reasonably outside here, until a very severe winter shows up that is. The common blue passionflower (P. caerulea) is the best-known species here and also the best-adapted to our climate. The maypop, Passiflora incarnata can survive even colder winter temperatures, but it completely freezes off in cold climates every winter and then needs to grow back completely from the roots, needing summers more hot than ours to have much flowers and fruits.

(I leave out the northernmost species P. Lutea here, the yellow passionflower which has no ornamental value and is reportedly not the easiest plant to grow.)

DSCF0824

Tucumanese passionflower – Passiflora tucumanensis

There are a number of hybrids and ornamental varieties that are grown, some of which very nice. But there is also another less known wild species that should be almost like P. Caerulea when it comes to coldhardiness, the P. Tucumanensis (sometimes called P. Naviculata). This is a South American species that grows in mountain areas and so is accustomed to cooler temperatures.

The Tucumanese passionflower, as its name can be translated, is named after the Argentine province of Tucuman. It has small soft-green ternate lobed leaves and hanging passion flowers, slightly smaller than those of the blue passionflower. The flowers, that are only open for one day, have a spectacular purple-white corona.

Earlier his summer I had ordered a plant of this and some other species from de passifloratuin, and today the Tucumanese Passionflower is the first of those plants that blooms. It is stil to be seen how well it does in the long run, but of all my Passiflora plants I have here now it is the one that continued to grow most in August which was exceptional cold and wet… So maybe it’s indeed a plant that can withstand cooler summers. We will still have to wait and see what happens in and after the winter though…

DSCF0832

Tucumanese Passionlfower – Passiflora tucumanensis

But there is more: If we look edible fruit this one might actually also be interesting. The fruits are described as small, but with a very delicate aromatic flavor which is even better than the common passion fruit. What makes it more interesting here than P. Incarnata which generally needs a longer and much hotter growing season to form ripe fruit than we have, and P. Caerulea which sets fruit here, but is not known for its good taste … (and all hybrids, which have reduced fertility, which is not very convenient if you like to have a lot of fruit)
The problem here is that Passiflora-species are generally self-incompatible, so you need at least two genetically different plants (that means no clones which come from cuttings taken from the same mother plant) and I have only one at the moment …

But we’re working on that, so probably this story will be continued one day… The first impressions of the Tucumanese passionflower are very positive right now though…

(English version here)

Passiflora is een geslacht van enkele honderden soorten planten met unieke en soms heel spectaculaire bloemen, dat geliefd is bij liefhebbers van exotische planten. Verschillende soorten worden op verschillende manieren gebruikt: De gewone passievrucht (P. edulis) wordt gegeten als fruit, terwijl P. Incarnata in de kruidengeneeskunde gebruikt wordt als kalmerend middel. Maar de meeste soorten worden natuurlijk gekweekt om hun mooie bloemen.

passicae

Passiflora caerulea – blauwe passiebloem

En daar zitten we hier in de lage landen met een moeilijkheidje: Passiebloemen zijn heel mooie en over het algemeen sterk groeiende klimplanten, maar ze hebben tropische of subtropische klimaten nodig om goed te gedijen. We zitten dus net op of onder de Noordgrens voor de meest koudebestendige passiebloemen die goed buiten groeien. Er zijn een aantal soorten die het redelijk buiten doen hier, tot er een elfstedentochtwinter opduikt toch, waarvan de gewone blauwe passiebloem (P. Caerulea) de bekendste en de best aan ons klimaat aangepaste is. Passiflora incarnata kan op zich tegen koudere wintertemperaturen maar vriest in koude klimaten elke winter helemaal af en heeft hete zomers nodig om terug tot bloeien en vruchtzetten te komen.

(We laten de Noordelijkste soort P. Lutea, de gele passiebloem, even buiten beschouwing, die geen sierwaarde heeft en naar verluidt ook niet de makkelijkste plant is.)

DSCF0824

Passiflora tucumanensis – Tucumanse passiebloem

Er zijn een aantal kruisingen en siervarianten die gekweekt worden, waarvan sommige heel mooie. Maar er is ook nog een andere minder gekweekte wilde soort die ongeveer even koudebestendig zou moeten zijn als P. Caerulea, de P. Tucumanensis (soms P. Naviculata genoemd). Dit is een Zuid-Amerikaanse soort die in berggebieden groeit en dus aan koelere temperaturen gewend is.

DE Tucumaanse passiebloem, zoals zijn naam vertaald kan worden, is genoemd naar de Argentijnse provincie Tucuman. Het is een soort met kleine zachtgroene drietallig gelobde bladeren en hangende passiebloemen die iets kleiner zijn dan die van de blauwe passiebloem. De bloemen, die zoals bij andere soorten één dag open zijn, hebben naar achter geslagen bloembladeren en een spectaculair paars-witte corona.

Midden deze zomer had ik een plantje van deze en enkele andere soorten besteld bij de passifloratuin, en vandaag is dit de eerste van mijn planten die bloeit. Het is natuurlijk afwachten hoe goed hij het in praktijk doet, maar van al mijn Passiflora-planten die ik nu heb staan is het degene die het meeste is blijven groeien in Augustus… Dus misschien is het inderdaad wel een plant die tegen koelere zomers kan. De winter zullen we natuurlijk nog moeten afwachten…

DSCF0832

Passiflora tucumanensis – Tucumaanse passiebloem

Als we kijken naar een kans om eetbare vruchten te hebben zou deze ook wel eens interessant kunnen zijn. De vruchten worden beschreven als klein, maar met een heel fijne aromatische smaak die zelfs beter is als de gewone passievrucht. Wat hem interessanter maakt dan P. Incarnata die over het algemeen een langer en heter groeisseizoen nodig heeft om vruchten te vormen dan wij hebben, en P. Caerulea die vrucht zet maar niet bekend staat om zijn goede smaak… (en alle kruisingen, die een verminderde vruchtbaarheid hebben wat niet handig is als je graag fruit hebt)
Het probleem is wel dat Passiflora zelf-incompatibel is en je minstens twee genetisch verschillende planten nodig hebt (Dus geen klonen die van dezelfde moederplant gestekt zijn) en ik heb er maar één momenteel…

Maar daar wordt aan gewerkt, dus waarschijnlijk wordt dit ooit vervolgd… De eerste indrukken van de Tucumaanse passiebloem op dit moment zijn in ieder geval positief…